Vrijdag 8 maart: Soep
In de week waarin de soep aanbrandde, op een avond die zo donker was als een februariavond, stond ik te wachten voor het rode licht, samen met een andere fietser, we hadden de straat voor ons alleen. Hij was bijzonder zichtbaar, hij droeg fluo en deed wat ik soms doe, hij surplacete zo lang mogelijk voor het stoplicht, alles om toch maar geen voet op de grond te moeten zetten. Toen de zwaartekracht leek te zullen winnen, begon hij een rondje te draaien rond zijn as, ook hij wist dat het belangrijk is om in beweging te blijven.
Zoals altijd werd het uiteindelijk groen, ik zette aan maar mijn medestander niet, integendeel, rechtstaand op zijn pedalen vertrok hij voor een tweede rondje. Ik keek hem na vanuit mijn ooghoeken, halverwege doorbrak hij de cirkel en reed hij terug in de richting vanwaar hij was gekomen.
Ik had het gebeurde nog maar net achter me gelaten toen iets verderop, om precies te zijn ter hoogte van het AZ Sint-Lucas, een jonge vrouw voor me opdoemde op het fietspad. Zonder waarschuwing gaf ze een draai aan haar stuur, ze reed de rijweg op en maakte rechtsomkeert, ik keek haar niet na.
Het moest zijn dat ik het signaal gemist had, begreep ik, alle anderen moeten het hebben gekregen behalve ik, dit was blijkbaar de avond waarop we eindelijk terugkwamen op gemaakte beslissingen, eindelijk in de ogen keken wat ons aanstaart wanneer we niet kunnen slapen, eindelijk onze fouten rechtzetten, ons eindelijk verzoenden, eindelijk terugkeerden naar huis. Vandaag was de dag, we hadden veel te lang gewacht.
Ik had het signaal gemist, ik stuurde mijn fiets in de richting van het appartement en zette de soep op.