In de week waarin niets was wat het leek, nam ik de metro. Ik staarde naar mijn voeten, het grijs van de vloer was gespikkeld alsof het geen kunststof betrof maar een soort van kiezelstrand. Ergens in het productieproces, van idee over ontwerp tot uitvoering, had iemand besloten dat de grond onder de pendelaar niet zomaar effen grijs mocht zijn. Vervolgens had men overuren geklopt om al die extra spikkeltjes erop te verven, overuren om het plastiek te doen lijken op iets wat het niet is.
Uit marktonderzoek moet gebleken zijn dat kunstmaterialen onwenselijk gedrag uitlokken bij de gebruiker, vermoedde ik, iets anders kan die extra investering niet verklaren, niet in deze tijden van de kaasschaaf. Misschien worden vreemden die samen opgesloten worden in een buis onder de grond onrustig van confrontaties met onnatuurlijkheid, agressief zelfs, of misschien net depressief, of misschien gaan we dan ander bizar gedrag stellen zoals stoppen met geld uitgeven, niets daarvan wil je aanmoedigen.
Ik bevrijdde me uit de metro en wandelde de duistere voetgangerstunnel van Brussel-Centraal in. Links van me wapperde een zeil, het moest de aanblik van een werf verbergen, er stond een boom op geprint die baadde in zonlicht alsof het buiten was, alsof het zomer was, alsof alles goed ging en ik me vooral nergens zorgen over hoefde te maken, niet over het tempo van de werken en al zeker niet over de oplopende miljardenkosten van de nieuwe metrolijn. Daarna nam ik plaats aan een tafeltje in een splinternieuw treinstel, op het plastiek was een houtstructuur gedrukt.
Het gelukkige toeval wil dat ik weinig dingen zo mooi vind als een trompe-l'oeil, weinig zo charmant als de onmacht om te aanvaarden dat veel dingen nu eenmaal gewoon lelijk zijn, liever proberen we het uit alle macht te bedekken, uiteindelijk eindigen we dan met iets dat nog lelijker is dan het verstopte, dat maakt het allemaal zo prachtig.
Daarom is een van mijn meest geliefde kunstenaars de grote Potemkin, geen schilder of muzikant of schrijver maar een veldheer die volledige namaakdorpjes bouwde, achter de ramen brandde er zelfs licht, alles om de tsarina maar wijs te maken dat alles goed ging in de Krim, ze hoefde zich vooral nergens zorgen over te maken, niet over het tempo van de veroveringen en al zeker niet de kosten. Terwijl ze met haar schuit langs die dorpjes voer, speelden zijn troepen dorpelingen, ze trokken lompen aan boven hun kostuum. Het is een geschiedenis die me na aan het hart ligt, het is een soort van handleiding, je kan er heel veel mee verklaren.
Terwijl de trein het station uit reed, legde ik mijn gsm op het namaakhout, ik las het lemma van Potemkin op Wikipedia. Daar en toen leerde ik dat het verhaal wellicht een mythe is, grotendeels verzonnen, hoogstens had de veldheer wat versieringen aangebracht in nederzettingen die allang bestonden, de dorpen waren echt en de inwoners ervan ook. De trein boog af in de richting van Gent en de vroege zomerzon viel binnen door het raampje, en het daagde me, het verhaal over Potemkin is zelf een soort van Potemkindorp, de werkelijkheid was veel minder lelijk en ook veel minder charmant, hij had al helemaal niemand bedot, zo mooi is het allemaal niet gegaan.



Fijn! Zo leerde ik Potempkin kennen en zoek hem gauw op :)