In de maand waarin de wereld wekenlang dorstte, besloot de grijze lucht plots bakken water te lossen. Uit de grond materialiseerden wijngaardslakken, ze vraten terstond de verse bloemen op, aan de tuindeur stonden mijn baskets als vanouds te drogen, het leek weer 2024.
Ik ging joggen, om me heen roerde zich de toekomst. In de berm ritselde er iets, een slagboom sloot zwijgend, bessenstruikjes wortelden geduldig in een pas geplant plantsoen. Sporen van leven, dat waren het, voortdurend verandert alles onherroepelijk, je kan erom lachen of huilen, meestal moet het zelfs allebei tegelijkertijd. Neem nu deze lente, door een ondenkbare oorzaak heeft de zon meer geschenen dan ooit tevoren, toch was ik volstrekt gelukkig. Dat alles bedacht ik, er kruiste me een vrouw op de tandem, ze zat op haar eentje achterop.
Toen ik thuiskwam, stond de herderin aan het schuifraam naar de wolken te kijken. Vreemd, zuchtte ze, hoe snel je vergeet dat het niet altijd heeft geregend.
mooi!