Vrijdag 28 maart: Het voorstel van de kreeft
In de week waarin ik me afvroeg hoe je dat ook weer noemt, iemand die voor de kost dromen verklaart, betrapte ik mezelf erop dat ik zat te googlen. Het kwam totaal onverwacht, ook voor mij.
Dit moet je goed begrijpen, altijd is me verteld dat dromen onbegrijpelijk horen te zijn, een soort van aaneengenaaide raadsels. Bij mij is het echter helemaal anders, zelden worden de dingen me zo helder als tijdens mijn laatste slaapcyclus, en dan wel in de droom die me overvalt op het precieze moment waarop het licht langs de gordijnen breekt, na het ontwaken schrijf ik dan nauwkeurig op wat de schemering me eindelijk duidelijk heeft gemaakt.
Zo bleek ik deze week altijd en overal te laat te komen. Vanochtend nog panikeerde ik, ik dreigde de start van mijn namiddagshift te missen, de treinen reden niet en om een Cambio te huren was het al te laat, hoeveel ik ook mijn apps refreshte, het verwachte tijdstip van aankomst kwam enkel later en later te liggen.
Eerder deze week had ik dan weer David Lynch op bezoek. We zaten met ons vieren rond de eettafel op de bel-etage van een oud herenhuis, in een bundel van schaars licht en met tapis-plein onder onze voeten: de regisseur, mijn moeder, een van de vele vrouwen waar ik nooit mijn liefde aan heb verklaard (ze had een been ontbloot), en ik. Meer nog dan de vele details herinner ik me het gevoel van absolute trots dat me overviel.
Toch kon ik niet verhinderen dat Lynch gearresteerd werd, zelf werd ik opgehouden bij een betoging in een metrostation ter hoogte van de Decathlon, ik had een plastic diamant in de hand die muziek speelde. Intussen werd mijn hooggeëerde bezoeker de roltrap opgeleid door een inspecteur in een beige trenchcoat, het ondervragen was al begonnen en hij gaf warrige antwoorden, ik hoorde nog net hoe de agent hem treiterde, “dus die mannetjes wonen in een stad in een schotel bovenop jouw hoofd, verder nog iets?”
En het was nog maar net zondag geworden toen ik vanuit een tent in de Doelse polders in Japan belandde, ik dwaalde over een eiland met een groene magazijnbak vol creperende zeedieren in de handen. Ik was wanhopig op zoek naar water om ze in te zetten maar niets volstond, ik vond enkel een gebetonneerd stroompje midden in het toeristische centrum en verderop, op het platteland, een meer dat er onleefbaar troebel uit zag. Ik slaagde er niet in de kust te vinden, een voor een stierf het leven in mijn bak. Eerst gingen de vissen, dan de schelpdieren, en als laatste de felrode kreeft die klaarblijkelijk al eens de kookpot overleefd moest hebben, tegen deze droogte was hij echter niet opgewassen, er brak een schaar af en hij draaide zich op zijn rug, ik keek hulpeloos toe.
Zulke belevenissen overkwamen me deze week in de vroegste ochtend. Ze maalden nog door mijn hoofd terwijl ik na een concert door de Brusselse straten dwaalde, langs uiteenvallende verkeerslichten en nachtwinkels met chipssmaken waar je nog nooit van hebt gehoord. Een manshoge kreeft versperde me de weg, hij wenkte me vriendelijk naar binnen, verder deed hij er het zwijgen toe. Ik zou graag weten wat dat te betekenen had, deze zonderlinge ontmoeting bij het meest duistere lantaarnlicht, misschien kan een dromenverklaarder, een dromenuitlegger, een droomduider, een paragnost, een medium opheldering brengen.