In de week waarin de zon nooit echt doorbrak, begaf ik me tegen alle weerzin in naar buiten, zo gaat het telkens weer in de donkerste tijd van het jaar, ik heb licht nodig, mijn lichaam maakt er niet genoeg van aan, ik ben hier dan wel geboren maar spurt het liefst zo snel mogelijk naar de zomer.
Onder bleekgrijze luchten dacht ik aan de voorbije herfst, toen al had ik de herderin gewezen op de eerste gevallen bladeren, ze vond het prachtig, de kleuren en de belofte. Mij stemden ze droef, ze herinnerden me eraan dat al vanaf eind juni de dagen alweer naar de nacht strompelen, ik ben dan nog maar net aangekomen. Dra zouden de stammen waar we nu nog tussen liepen, bladerloos wachten met hun voeten in het grijze water. Er valt gewoon niet te ontkomen aan de vicieuze dodenmars, telkens weer crepeert alles.
Toen hield ze me staande, ze keek me aan en vroeg of ik het dan nog altijd niet begrepen had.
Mooi, Vincent, ik zie het zo voor mij, de stammen in het water in de grijze lucht... en ik voel ook de nostalgie