Vrijdag 22 september: Vingers
In de week waarin de lichamen van twee buitenaardse wezens het Mexicaans parlement binnen werden gedragen, tafelde ik met de koudwaterzwemmer in het bedrijfsrestaurant.
Nieuwsorganisaties hadden de aliens gefactcheckt, vertelde ik, ze bleken gemaakt van papier-maché en kippenbotten. Dat stelde me teleur, niet per se omdat ze niet echt waren, maar omdat ze zo sterk op ons leken, twee armen en twee benen en een grappig hoofd, alleen hadden ze drie vingers en waren ze grauw, ik heb vrienden die er slechter uit zien na een nacht drinken, dan houden ze de hele dag hun zonnebril op.
Net in deze tijden waarin alleen onze verbeelding ons nog rest, gaf een Zuid-Amerikaan zichzelf een vrijgeleide om een volledig nieuw wezen uit te denken, hij hoefde zich nergens iets van aan te trekken, geen natuurwetten of verwachtingen, hij zette zijn volle denkkracht in en eindigde precies twee vingers naast Excelsheets, ochtendfiles, stijgende rentevoeten en wakke stationsbroodjes van 5,75 euro. Zo zijn we blijkbaar, het liefst bedenken we uit alle macht een fantasie die zo sterk mogelijk lijkt op wat we al kennen.
De koudwaterzwemmer had geduldig naar mijn exposé geluisterd, keek op van zijn bord en vroeg me of het kon dat ik er misschien iets van mezelf in herkende. Ik lachte en zweeg.
Ik zweeg nog steeds toen ik die avond de voorlaatste trein naar huis nam, hij hield halt in Brussel-Zuid, de pendelaars verdrongen zich aan de deuren. Op het trapje zong een man tot vijfmaal toe van sjoelala-sjoelala-sjoelala tot zijn reizigerspubliek en huilde vervolgens als een wolf, niemand keek op, aandachtig telde ik zijn vingers, hij had er gewoon vijf.