Vrijdag 1 maart: Niet
In de week waarin er een stilte viel, nam de man zijn hoofdtelefoon af, hij kondigde aan dat hij nagedacht had. Hij maakte conversatie, we wisten het allebei, we zaten hier toch maar wat te wachten, ik liet hem doen. ‘Ze mogen de mensen niet zeggen dat ze iets niet mogen doen. Dan haken ze af. Dan zeggen ze foert. In het verkeer is het ook zo. Allez ja.’
Hij verwachtte dat ik antwoordde om het gesprek gaan de te houden, dat is de sociale afspraak, het lukte me niet, het was te veel tegelijk.
De dingen waarvan we elkaar voortdurend zeggen dat we ze niet mogen doen, onze moeder, onze geliefde, onze kapper. Overdoe je niet. Maak je geen zorgen. Nu even niet bewegen.
De dingen die ons slechts één keer gezegd zijn, daarna zijn we ze nooit meer vergeten. Leg je hand niet op de kachel. Vergeet niet aan me te denken. Zeg dat nooit meer.
De dingen die zo evident zijn dat ze niet eens gezegd hoeven te worden. Drink niet van de soep die al vier weken achterin de koelkast staat. Blijf in het vliegtuig zitten. De tijgers zijn mooi, maar stap niet in hun verblijf.
De dingen die nooit gezegd zijn. Ik wist niet wat te doen. Zo bedoelde ik het niet. Dit is ook niet hoe ik het zag.
De dingen die we enkel tegen onszelf zeggen. Overdenk het niet. Zoek het verleden niet op. Maak het niet raar.
De man bleef zitten met de hoofdtelefoon in zijn handen, de stilte tussen ons in. Ik slaagde er uiteindelijk in te antwoorden, ik piepte dat ik toch blij was dat er stoplichten en volle lijnen bestaan, hij schraapte zijn keel, het werd raar.