EXTRA Maandag 21 november: Fittipaldi
Sommige eerste impressies zijn zo overweldigend dat ze voorgoed in mijn geheugen gegrift staan. De allereerste keer dat ik van een Brusselse wafel at; de eerste keer dat ik onder een boom over Emerson Fittipaldi hoorde spreken en hoopte dat zijn leven even avontuurlijk en opzwepend zou verlopen als de klank van zijn prachtige naam wettigde; de eerste keer dat ik een vrouw streelde.
Nooit vergeet ik die ik ene winteravond in Merksem.
Op een koude dag in het jaar 1977 namen mijn ouders hun drie kinderen mee naar de Zesdaagse van Antwerpen in het Sportpaleis. Door de ogen van een elfjarige leek de mensenzee die zich aan het spektakel vergaapte wijds en eindeloos. In de wandelgangen bespraken kenners in zuiver Antwerps de vorm van de dag van de atleten. Het hele sportpaleis rook naar braadworst, urine en zweet. De intrede was sowieso al imposant - maar toen we eenmaal in een loge naast de wielerbaan gingen zitten, werd het pas echt bezwerend. Rakelings scheerden renners op de piste voorbij om van boven naar beneden te duiken. Het leek niet alleen levensgevaarlijk, het was het ook. Maar het geluid dat de koersfietsen voortbrachten klonk bovenaards mooi.
De hemel bestond en ze lag aan de Schijnpoortweg in Merksem. Alleen jammer dat we er slechts één avond vertoefden. Voor mij had het de rest van mijn leven mogen duren.
In het jaar 1977 geloofde de natie nog dat toenmalig wereldkampioen Freddy Maertens de nieuwe kannibaal zou worden. Je voelde het Sportpaleis daveren telkens als hij - of zijn gestroomlijnde ploegmaat Patrick Sercu - een ronde ‘pakten’. Als een van de twee sprintkanonnen zich opmaakte voor een versnelling, hield het publiek de adem in.
Het was liefde op het eerste gezicht en de daaropvolgende weken en maanden overstelpte ik mijn moeder met vragen over deze mooiste aller sporten. Ze was in een katholiek gezin met een hart voor wielrennen opgegroeid en wist oneindig meer over de Vlaamse pistiers uit het verleden - zoals ‘Poeske’ Scherens en Stanneke Ockers - dan vader, die enkel waardering opbracht voor de vrouwen van Roger De Vlaeminck.
Zoals de katholieke traditie voorschreef, ging moeder vanaf haar vijfde naar een streng internaat. Nonnen zagen erop toe dat ze tot een vroom en gelovig meisje zou opgroeien. En dat lukte aardig. Zeker nadat mijn grootmoeder een stuk chocolade in haar boekentas had verstopt - dit tot ontzetting van een non die het had ontdekt en dacht dat mijn moeder het ergens had gestolen. Er moest en zou bij Jezus om vergeving gesmeekt worden. En een vijfjarig kind werd gedwongen om op haar blote knieën door de kapel te kruipen en te beloven deze doodzonde nooit meer te begaan.
Sinds die dag eet moeder elke avond chocolade.
Zaterdag om vier uur ’s middags gingen de poorten van het internaat open en pas maandagochtend werden de kinderen opnieuw in het pedagogisch paradijs verwacht. De tussentijd mochten ze in het gezelschap van hun familie doorbrengen. Mijn grootouders hadden elk weekend een vast programma. Zaterdagavond gingen ze naar het baanwielrennen in het Sportpaleis of ’t Kuipke, zondagochtend naar de kerk, aansluitend naar het voetbal - Malinwa of Racing Mechelen- en als er ergens een opera geprogrammeerd stond, pikten ze die ook nog mee.
Enkele jaren later stond het geloof van moeder in een absoluut zenit. Het was in de periode dat meervoudig wereldkampioen stayeren Dolf Verschueren en zijn echtgenote maar geen kind konden krijgen - een bron van verdriet dat in de pers en thuis aan de eettafel breed werd uitgesmeerd. Hier rook moeder haar kans. Elke avond bad ze tot God en vroeg met betraande ogen of Hij er niet voor kon zorgen dat ‘Dolfke’ Verschueren en zijn vrouw een kind kregen. Het bidden moet indruk hebben gemaakt daarboven, want niet veel later kreeg het echtpaar een tweeling. Lange tijd was moeder ervan overtuigd dat het allemaal aan haar onderhandelingstalent te danken was.
Net als de hoogdagen van het katholieke geloof, waren ook die van de Zesdaagsen geteld. Kerken en sportpaleizen liepen leeg en werden omgebouwd tot muziek- en danstempels.
In het jaar dat de tandem Freddy Maertens & Patrick Sercu zegevierde, zag ook moeder geen heil meer in geloven. Ze verloor haar geloof in religie.
Slechts één sportpaleis hield dapper stand tegen de oprukkende desinteresse voor het baanwielrennen en verwelkomde een aanstormende generatie bierdrinkende agnosten: ’t Kuipke in Gent.
Bijna een halve eeuw nadat ik de tandem Freddy Maertens & Patrick Sercu had zien zegevieren nodigde een vriend me uit om in een uitverkocht Kuipke naar de Zesdaagse van Gent te gaan. Het rook er in de wandelgangen nog steeds naar braadworst en urine. De muziek was nog steeds het opdringerigste uit de hitparade van enkele jaren geleden of Vlaamse evergreens. Maar nog steeds hing er vanaf het moment dat renners versnelden magie in de lucht.
Kijkend vanop het middenplein - waar ik een staanplaats deelde met Alexander De Croo - naar ronddraaiende renners vroeg ik me af waar die halve eeuw toch gebleven is.
Na afloop stond ik op een perron in de Gentse motregen op een trein die vertraging had te wachten en moest voor het eerst sinds lang weer aan Emerson Fittipaldi denken. Was zijn leven avontuurlijk en opzwepend geweest? Of beleefde hij zelden iets opwindender dan twintig minuten te laat in Berchem station aankomen en bij thuiskomst de leeslamp aansteken?
Meer lezen van Jo kan op zijn blog Komkommertijd. Zijn laatste boek, 'Opkomst & ondergang van de Citroën Berlingo', was het mooiste dat ik het voorbije jaar las. (Ik weet nog dat hij er wat emotioneel van werd toen ik hem dat vertelde.) Je kan het online bestellen of kopen bij je lokale boekhandel.